Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9566

Datum uitspraak2001-01-05
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR00/134HR
Statusgepubliceerd


Uitspraak

5 januari 2001 Eerste Kamer Rek.nr. R00/134HR Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: 1 [Verzoeker 1], 2 [Verzoekster 2], beiden wonende te [woonplaats], VERZOEKERS tot cassatie, t e g e n STICHTING JEUGDBESCHERMING FRIESLAND, gevestigd te Leeuwarden, VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties Bij beschikking van 5 april 2000 heeft de Kinderrechter in de Rechtbank te Leeuwarden het verzoek van verzoekers tot cassatie - verder te noemen: de ouders - tot opheffing van de ondertoezichtstelling van [het] minderjarige [kind] afgewezen. Tegen deze beschikking hebben de ouders bij brief van 12 april 2000 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Bij beschikking van 12 juli 2000 heeft het Hof de ouders niet-ontvankelijk verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep. Tegen deze beschikking hebben de ouders bij brief, ingekomen ter griffie op 18 juli 2000, request civiel ingesteld en verzocht de beschikking van 12 juli 2000 van het Gerechtshof te Leeuwarden te herroepen en alsnog bij arrest of anderszins wettelijk recht te doen inzake hetgeen de ouders bij wege van beroep aan het Hof hebben voorgedragen. Na mondelinge behandeling heeft het Hof bij be- schikking van 30 augustus 2000 de ouders in het door hen ingestelde request civiel niet-ontvankelijk verklaard. De beschikkingen van het Hof van 12 juli 2000 en 30 augustus 2000 zijn aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de twee voormelde beschikkingen van het Hof hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de ouders in hun beroep. De ouders hebben bij brief van 19 oktober 2000 op die conclusie gereageerd. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep Het beroep in cassatie is vervat in een verzoekschrift dat niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Ingevolge het in deze zaak toepasselijke art. 426a lid 1 Rv. moeten de ouders derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in hun beroep. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun beroep. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 5 januari 2001.